donderdag 24 december 2009

Over voorstellen, kruiwagens en verbouwingen

Het is tijd voor de voorstelling. Ik sta in de coulissen en repeteer nog een keer mijn tekst. Daar moet ik het van hebben, van mijn woorden. Acteertalent bezit ik niet. Mijn gezicht schijnt boekdelen te spreken. Ik heb regelmatig overwogen een dictafoon tegen mijn hoofd te houden. Opnemen van de delen die gesproken worden, uittypen en de eerste trilogie is een feit.
Tijd dus om me voor te gaan stellen. Al was het maar om de onzekerheid over wie het gaat doen weg te nemen: wordt het ikzelf of wordt het de uitgeverij die mijn verhaal aan de drukpers gaat aanbieden?

Uitgeverijen vallen maar langzaam van hun voetstuk in Nederland. De opkomst van printing-on-demand (zeg maar de versie ‘ik’ van de drukpers hierboven) en e-reading zorgen ervoor dat er ook een leven is voor de wanna-be-schrijver ná afwijzing door een uitgever. Maar tot dat moment zijn ze God en de Duivel in een voor jou en je manuscript. Een afwijzing is hel, een acceptatie hemels.

Ik had het hele internet afgescrolld op zoek naar de juiste uitgever voor mijn ja/nee reli-thriller. Voor de zekerheid had ik er meer dan een gekozen. Wed nooit op één rendier. Ik schreef hen aan volgens instructie: Geachte redactie (lekker persoonlijk) en wilde mijn inmiddels ingekorte verhaal (van 228 naar 207 pagina’s, 10.000 woorden professioneel geëlimineerd) integraal meesturen.

Ho! Stop! De uitgever wilde niet meer dan 50 pagina’s zien. Maar die moesten dan wel vergezeld gaan van een boekproposal. Een wat? Een boeksamenvatting. Met één klap was ik terug op mijn middelbare school. Boeksamenvattingen maakte je bij voorkeur niet zelf, die las je ter vervanging van het echte boek. Niet ik hoor juf, echt niet. Een onschuld die ik tegenover de wiskundeleraar niet vol had kunnen houden, ware er zo’n rekenhulp geweest.

Een boekvoorstel. Cluedo uit de kast. Het viel me niet mee. Waarom schrijf je, wat is het decor, de omvang, het genre. En niet te vergeten, wie ben ik. Geen geklets over studie en werkervaring, nee, publicatiebewijzen! Oeps. Ik had niet meer dan een ‘ik’ in de NRC (120 woorden maximaal) en een six word story op de website van Nightwriters. .126 woorden tops. Vijfentwintig proppen, en twee weken later, was ik klaar.

De wereld is er een van kruiwagens. Kenneksies. Mijn cursus bij de literaire makelaar van Nederland is er zo een. Als zij het wat vinden, kunnen zij je wellicht aan een uitgever helpen. Elke week struikelen ze over de manuscripten waarover het Salomon’s oordeel geveld wordt. Ik neem me voor het vanavond op te sturen. Heilige abend. Misschien dat het kindeke er zijn zegen over geeft.

Dan word ik overvallen. Door een echte nachtbrakernacht. Drie uur, klaarwakker. De opmerkingen van mijn tegenlezers en mijn geliefde over ‘De laatste dag’ schieten door mijn hoofd. De eerste helft is minder dan de tweede. Doe er iets aan. Ik loop naar beneden, haal het kerstkind van onder de boom en bekijk het eens goed. Een verbouwing is op zijn plaats. Ik begin te typen. Niets lekker vrij tussen kerst en oud&nieuw. Hoop dat ik het haal, voor mijn laatste dag.

Fijne kerst!

Labels:

vrijdag 18 december 2009

Kerstkind

Als je bekend hebt tot de punt en deze alle hoeken van de computer hebt laten zien, dan wordt het lastig huishoudelijke klusjes in huis af te weren met: ‘Ja, daar ben ik niet vrij voor!’ Bovendien, een kerstboom kopen leek me gewoon leuk en voor het eerst had ik iets om eronder te leggen.

Wonen in een dorp betekent dat je je boom bij een boer koopt. Niet in een tuincentrum, maar gewoon bij zo’n bordje langs de weg: Kerstbomen te koop. Vanaf zaterdag. Welke zaterdag? Ik stopte, belde het mobiele nummer en kreeg een voicemail. Rustig reed ik naar de tweede kerstafwerkplek. Ik belde aan. Niemand deed open. Een lichte irritatie maakte zich van mij meester. Met de idee dat ik maar even weg zou zijn, had ik geen jas aan gedaan. Het vroor. Ik gaf gas en stuitte op een kweker. Ook vrije natuur. De bomen stonden in volle grond. Daar had ik geen tijd voor. Ik had het koud en mijn idyllisch beeld van kerstbomen kopen was na twee keer bot vangen volledig verdwenen. Ik wilde een boom, snel, en nog sneller naar huis. Ik koos eentje al in pot, de leftover van het weekend. Een scharminkel. Zelfs de toevoeging van alle ballen van de wereld kon hem niet voller doen lijken. Ik besloot me te concentreren op het tafereel dat zich onder de boom ging afspelen.

In de verhuisdoos Sint&Kerstspullen vond ik niets dat dienst kon doen als kerststal. Mijn kindje zou toch in ieder geval vergezeld moeten gaan van een Maria en een Joseph. Bij voorkeur ook wat bezoek dat het kind zou komen bejubelen, maar zover was het nog niet. Ik verklaarde de Rassel Snowi, een sneeuwpopje gevuld met smarties, tot Maria en de Klapper Klaus tot Joseph. De Rassel Rudi, oorspronkelijk rendier, deed dienst als ezel. Bij het uitspreken van de Duitse benamingen moest ik terug denken aan de Duitse TV kanalen van vroeger. Voor dat er commerciëlen waren stonden thuis de Duitsers op kanaal 4, 5 en 6. Synoniem voor het eeuwige nasynchroniseren van de Amerikaanse Westerns. ‘Du Rassel Rudi, flieg mal schnell hier, dan machen wir mall pang pang gegen den cowboy Snowi.’ Taalverkrachters.

Ik plaatste ze zorgvuldig onder de boom, voldoende ruimte tussen Snowi en Klaus inlatend voor mijn kerstkind. Het was niet zo onbevlekt tot me gekomen als het oorspronkelijke kind, ik had er behoorlijk wat zweet en vloeken op los gelaten. Maar ik was wel net zo ontvankelijk geweest als Maria destijds, het kind was welkom geweest. Klapper Klaus stond evenzo beteuterd te kijken als Joseph 2009 jaar geleden. Zijn rol was vooral die van aanmoediger geweest. Een rol die overigens stevig onderschat wordt. Rudi gedroeg zich Ezelwaardig. Hij prikte in mijn kindje, probeerde nog wat te verschuiven aan hoe het lag. Maria Snowi moest het kind goed beschermen, maar realiseerde zich ook dat ezels, ondanks hun reputatie, slimme dieren zijn. Soms had Rudi wel een punt en verzette zij er nog een.

Het was een vredig tafereel en het voelde verschrikkelijk goed om naar mijn gebaarde kind te kijken. Wat een lijn, wat een karakter. Het zou niet lang meer duren voordat de buurt zou uitlopen om hem te aanschouwen. Hopelijk zouden ze eerlijk zijn tegen me. ‘Ik vind het maar niks’ is een net zo’n waardevolle (edoch pijnlijke) reactie, als ‘Doe mij er maar tien van zulke.’ Het schijnt dat toen ik geboren werd ze mijn moeder ook hebben toegefluisterd: ‘Wat is ze lelijk!’

Hoewel ik recent had gelezen dat enige kinderen ook daadwerkelijk enige kinderen worden en geen broers en zussen nodig hebben voor hun geluk, vond ik het toch wat eenzaam tonen, mijn kerstkind. Ik zette mijn stoel zodanig neer dat de schijnsels van de kerstlichtjes mijn laptop aanlichtten en begon een zusje te typen.

Labels:

vrijdag 11 december 2009

Waar gáát dit over?

Steeds vaker krijg ik dé vraag. En ik niet alleen. Mijn moeder moest bekennen dat ze als antwoord niet verder komt dan “iets met de mormonen, daar is ze geweest, ooit.” En ook ik heb lang de grootste moeite gehad met het antwoord op dé vraag: waar gaat het boek eigenlijk over?

Dat het over de Mormonen gaat geloven we wel. Dat ze geloven ook. Maar dan. Dan kan het nog steeds een non-fictie verhaal zijn, een stevige beschouwing over de positie van het mormoonse geloof in de huidige samenleving. Of een brievenroman waarin een meisje van zestien via haar brieven vertelt over haar verblijf bij de Mormonen, of een psychologische roman over Mormonen die zich afzetten tegen hun eigen geloof en hun heil ergens anders zoeken.

Of een religieuze roman met thrillerelementen. Mijn manuscript met de werktitel ‘De laatste dag’ zou dat moeten zijn. In de volksmond zal dat al gauw een reli-thriller worden. Hoewel het woord pas sinds De Da Vinci Code bestaat, is het nu al een container begrip. Iets met geloof, wel of geen Bijbel, een code, mysterie. Als ik de sites erop na lees twijfel ik of ik er echt bij hoor. Want religie, ja zeker. Maar thrillt het ook genoeg? Feit is dat er iemand dood is en mijn hoofdpersoon er schuld aan heeft. De rest van zijn leven staat in het teken van boete doen en sporen uitwissen.

En waar blijft dan die nike-Nicole van vorige week? Die heeft haar geliefde verloren en begint in hoofdstuk twee tegen je te praten. Hoofdstuk drie is dan weer uit de mond van de zondaar, hoofdstuk vier weer van haar. Enzovoorts. Om een: Jij weet, dat ik weet, dat hij niet weet, wat zij weet, dat jij weet, wie wat gedaan heeft-effect te creëren.

Show, don’t tell is een bekend schrijvers gegeven. Zeg niet dat hij in paniek is, maar laat het zien. Misschien moet ik ook stoppen met schrijven over en het gewoon laten zien.
Dus in antwoord op de vraag: waar gaat ‘t over? Lees zelf maar (de eerste alinea):

Rick voelde een brok in zijn keel toen het vliegtuig de grond raakte. Hij was weer thuis. De vlucht in het kleine zestienpersoonsvliegtuigje was verre van comfortabel geweest, maar dat kon hem niets schelen. Hij was waar hij zijn moest. Hij sloeg zijn rugzak om zijn schouders, liep de aangekoppelde vliegtuigtrap af en snoof de geur van Idaho op. Zijn steppe, zijn aardappels, zijn Verenigde Staten.
Terwijl hij op zijn bagage stond te wachten, bedacht hij wat te doen. Niemand verwachtte hem thuis. Niet nu al. Zijn ouders waren in de veronderstelling dat hij nog enkele weken door Europa zou trekken. Bij vertrek twee jaar geleden had hij alleen wat toneelvrienden achtergelaten. Gelegenheidsvriendschappen, afhankelijk van welk stuk er gespeeld werd op school. Een vriendinnetje had hij op de middelbare school niet gehad. Hij niet. Thomas Hydemann wel. Hij sloot zijn ogen en probeerde niet weer aan Thomas te denken. Wat er gebeurd was met Thomas zou hij nooit mogen vergeten, maar wel moeten vergelden. Hij zou het terugbetalen aan God, zodat die op de dag van de waarheid hem toch toegang zou geven tot het celestiale koninkrijk. Hij voelde in zijn rugzak. Zijn persoonlijk exemplaar van het Boek van Mormon zat stevig in het voorvak van de tas. Zodra hij de kans had, moest hij daaruit opnieuw het verhaal van de profeet Alma lezen: alleen de oprecht boetvaardigen worden gered. Vandaag was de eerste dag van zijn boetedoening.


Dáár gaat het over.

Labels:

maandag 7 december 2009

What's in a name?

(Omdat de sint al weer vertrokken is uit ons land, hier nu de niet rijmelende variant)

De generatie Z (alles jonger dan achttien) spreekt eerder Engels dan Nederlands. Ze battlen als ze zes zijn, saven hun spel met zeven en bereiken een onsterfelijk level op hun achtste. Mijn eerste Engelse zin was: What’s in a name. Ik had niet echt idee wat het betekende, ik had het van mijn opa geleerd. Die gebruikte het als stopwoord. De voor hem hippe variant van: wat kun je er van zeggen, het is zoals het is.

What’s in a name. Meer dan je denkt. Hoeveel ouders hebben een beeld gehad bij hun nog ongeboren zuigeling door alleen al de naam die ze uitkozen. ‘Ik ken een zus en zus, dat is geen leuk kind, zo noemen we die van ons niet.’ of ‘Als ze nou een beetje een stoer meisje wordt, dan is dit wel een coole naam..’ Wilde je met je kind nu juist wel of niet in de namen top 10 staan? En hoeveel nicknames zijn er niet verzonnen om te voorkomen dat je moest zeggen echt Bertha, Hannelore of Fritjof te heten?

De naam doet er dus toe. Ook in een verhaal. Mijn hoofdpersonen heetten Paul en Jenny. Inderdaad, heetten. Want Paul en Jenny zitten me niet lekker. Voor de As the World Turns kijkers van het eerste uur komt dit niet als een verrassing. Voor zij die de soap der soaps, de enige soap waarvan je hardop mag zeggen dat je ‘m kijkt, niet kennen: Paul en Jennifer (de laatste uiteraard tragisch overleden) zijn broer en zus. En dat voelt raar.

Dus of Paul of Jenny moest wijken. Ik koos voor Paul. Paul had immers al eerder Nick en Jim geheten. Paul werd Jack. Maar Jack en Jenny, dat zijn net de 3 J’s. Wat dan? Ik wilde namen kiezen die ook in het Nederlands klinken. Nate is een mooie Amerikaanse naam maar in het Nederlands de winterplaag van elke lagere school. Ook iets met teveel medeklinkers achter elkaar, zoals Firth, wilde ik mijn lezers niet aan doen. Dat is het Scheveningen van de Amerikanen. Struikelen maar.

Als ik haar Anne zou gaan noemen, wat ik wel een mooie naam vond en ook passend bij de nu nog Jenny, dan moest de nu nog Anne weer anders heten. Voor ik het wist stond mijn hele verhaal op losse schroeven. Ik was Jenny in word gaan zoeken en vervangen door Anne nog voordat ik Anne had gezocht en vervangen door haar nieuwe naam. Met als gevolg dat elk vrouwspersonage opeens de naam Anne droeg. What’s in a name?

Jack is een naam die in een wat goedkope roman gebruikt wordt. De detective om de hoek. Rick dan. Afgeleid van Richard, alias de aanzienlijke wachter. Die houden we erin. In de lijst Behind the Name kwam ik ze allemaal tegen: Raymond de Beschermer, Edgar het Zwaard, Sigrid de Schone, Robert de Beroemde. En ook Nicole. Uit het Griekse Nike: de Overwinning. Niet verkeerd, of geef ik daarmee te veel over mijn tweede hoofdpersoon weg? En als Anne dan Anne kon blijven heten en Jenny Nicole, Paul werd Rick en Jack werd Peter, dan moest Pete wijken want dat leek te veel op Peter en wie kon zich dan met wie associëren? Want daar gaat het uiteindelijk om. Dat je sympathiseert met een karakter, hoe naar hij of zij ook is. Dat er iets is waardoor je je ermee vereenzelvigt. En dat kan zomaar die naam zijn. We gaan voor Nicole en Rick.

Labels:

vrijdag 4 december 2009

What's in a name

De generatie Z (alles jonger dan achttien)
spreekt Engels voordat ze een letter Nederlands hebben gezien.
Ze battlen met zes, en zo jong als zeven
weten ze hoe te saven.
Op hun achtste bereiken ze onsterfelijkheid in de game,
mijn eerste Engels was: What’s in a name.
Mijn uitspraak waarschijnlijk verkeerd,
ik had het van mijn opa geleerd.

What’s in a name? Meer dan je denkt.
Welke ouder kiest niet bewust de naam die hij zijn kind schenkt?
“Ik ken x, dat is een leuke meid, laten we voor die naam gaan”
En wilde je met je kind nu wel of niet in de top 10 namen staan?
De meest banale bijnamen vond je tof,
om maar niet te hoeven zeggen: “Ik heet echt Fritjof.”

Een boek is niet anders dan de realiteit,
ook daar krijg je van suffe namen spijt.
Jenny en Paul is hoe mijn hoofdpersonen heetten,
maar die namen moet je snel vergeten.
Voor de As The World Turns kijkers van het eerste uur,
is die combinatie van namen nogal zuur.
Het zijn broer en zus in de soap der soaps,
de tragische dood van Jenny in de serie biedt voor het boek weinig hoop.

Wijken moest dus een van twee.
Het werd Paul, die deed in eerdere versies al als Nick en Jim mee.
Ik zocht een naam die zowel in het Engels als Nederlands makkelijk meegaat,
geen Nate (leest als luizenplaag) of Firth waar je tong van overslaat.
Misschien moest Jenny een Anne zijn,
maar dat vond de huidige Anne in het verhaal niet fijn.
En terwijl ik met zoek en vervang ‘Jenny’ voor ‘Anne’ aan de slag was gegaan,
was mijn hele verhaal op losse schroeven komen staan.
Alle vrouwen droegen nu Anne’s naam,
er was geen beginnen meer aan.

Ik ging zoeken in de lijst: Behind the names
en vond ze allemaal, van Sigrid de schone tot Robert the Famous.
Hij wordt de aanzienlijke wachter, dat lijkt me oké,
voor haar iets met overwinning, van het Griekse Nike.
Namen waarmee je je kunt associëren,
want dat is wat je van dit stukje kunt leren.
Een lezer moet sympathie hebben voor een persoon in het verhaal,
en sympathie ontstaat ook door het gebruik van taal.
Een naam kan zomaar de factor zijn,
waardoor je als lezer denkt, ik zit op zijn of haar lijn.

Na nog dagen met verschillende namen te hebben zitten dollen,
weet ik het nu zeker, denk ik, het wordt Rick en Nicole.

Fijne sinterklaas ;)

Labels: